De kwaliteit van het beroepsonderwijs

Het proefschrift “The quality of vocational education; differing values, behaviour and policy” van Margriet van der Sluis gaat over de kwaliteit van het beroepsonderwijs in Nederland. Iedereen is voorstander van goed onderwijs, maar wat verstaan verschillende partijen zoals studenten, docenten en werkgevers onder kwaliteit van het beroepsonderwijs? Lopen hun opvattingen hierover uiteen? Speelt kwaliteit een rol voor studenten bij de keuze voor een opleiding? En wat doet de overheid om kwaliteit te bevorderen? Door een veldstudie, het analyseren van studentgegevens en een analyse van beleidsdocumenten geeft ze in dit proefschrift antwoord op deze vragen. Het doel van het proefschrift is inzicht geven in de manier waarop de overheid de meningen en het gedrag van betrokkenen kan inzetten om de kwaliteit van het beroepsonderwijs aan te sturen en te verbeteren. Om de meningen van betrokkenen te analyseren wordt gebruikt gemaakt van een vignetmethode, waarmee je het relatieve belang van diverse aspecten meet bij het maken van keuzes.

Hoofdstuk 1 geeft een introductie op de inhoud van het proefschrift. Sinds de jaren ’80 is de overheid bij de aansturing van het beroepsonderwijs overgestapt op een besturingsmodel dat minder voorschrijvend is dan voorheen en meer output-georiënteerd. Scholen kunnen zelf beslissen hoe ze hun financiering inzetten en hun onderwijsproces inrichten, maar moeten er tegelijkertijd wel voor zorgen dat voldoende studenten hun diploma behalen. De overheid probeert daarbij de zelfregulering van scholen te stimuleren en marktwerking in te zetten, zodat scholen zo veel mogelijk zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun kwaliteit. Scholen hebben echter niet altijd hetzelfde beeld van kwaliteit als de overheid en ook de studenten die middels hun schoolkeuze bepalen naar welke scholen de meeste financiering gaat, hebben hun eigen opvattingen. De overheid zal soms constateren dat haar eigen doelen in gevaar komen en staat dus voor de uitdaging om haar eigen doelen te behalen maar tegelijkertijd het veld voldoende ruimte te laten om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten.

Hoofdstuk 2 beschrijft wat studenten, hun docenten, hun werkplekbegeleider en beleidsmakers belangrijke kwaliteitsaspecten van het beroepsonderwijs vinden. Dit blijkt behoorlijk te verschillen. Alle 531 respondenten kregen denkbeeldige opleidingen (de vignetten) te zien met scores op negen kwaliteitsaspecten: ‘de waardering van werkgevers over studenten’, ‘diplomarendement’, ‘taalniveau’, ‘mentoruren op de werkplek’, ‘uitdaging’, ‘structuur’, ‘studenttevredenheid over de docent’, ‘lesuren’ en ‘aandacht voor burgerschap’. De respondenten werd vervolgens gevraagd deze opleidingen naar eigen inzicht op volgorde van kwaliteit zetten: de beste opleiding eerst. De uitkomsten laten zien dat er veel variatie is. Studenten vinden het diplomarendement van een opleiding belangrijk en daarnaast de waardering van werkgevers en de studenttevredenheid. Docenten wegen aspecten waarmee zij in de klas te maken krijgen zwaarder, zoals een uitdagend curriculum en structuur, terwijl beleidsmakers vooral belang hechten aan de uitkomsten van het onderwijs, zoals het diplomarendement. Bij sommige kwaliteitsaspecten wijzen de resultaten op conflicterende belangen, zoals diplomarendement en structuur. Andere aspecten, zoals de waardering van de werkgevers voor de studenten, worden door alle groepen belangrijk gevonden. Het in beeld brengen van deze voorkeuren en de verschillen daartussen kan zowel de overheid als scholen voor beroepsonderwijs inzicht geven in de verschillende belangen waar ze mee te maken hebben.

Vul hier de content van het artikel. 

Er kunnen ook afbeelding of video blokken worden toegevoegd.

Hoofdstuk 3 laat zien hoe de uitkomsten van de vignetstudie zich verhouden tot een meer traditionele vorm van meten, waarin studenten stellingen voorgelegd krijgen waar ze een score aan moeten geven. Bekeken wordt of mannelijke en vrouwelijke mbo-studenten de Likert-schaal, die traditioneel veel gebruikt wordt in vragenlijsten, verschillend toepassen. Dit gebeurt door hun antwoorden op stellingen over kwaliteitsaspecten te vergelijken met hun vignetoordelen. De uitkomsten van deze studie laten zien dat mannelijke studenten bij het gebruik van een 11-punts Likert-schaal (van -5 tot +5) bij een gelijk oordeel toch een andere waarde kiezen dan vrouwelijke studenten. Allereerst scoren vrouwelijke studenten gemiddeld positiever dan de mannelijke studenten, ook als hun vignetoordelen gelijk zijn. Vervolgens blijkt dat deze verschillen oplopen bij de lagere scores: hoe lager het oordeel hoe groter de verschillen tussen beide groepen. Een verklaring hiervoor is dat mannen en vrouwen de stappen tussen de antwoordcategorieën, bijvoorbeeld tussen 3 en 4, of tussen 4 en 5, impliciet een andere grootte toekennen. Zo maken mannen sneller de overstap van 0 naar -1 dan vrouwen en kiezen mannen met een negatief oordeel sneller voor een -5, terwijl vrouwen met een negatief oordeel vaker kiezen voor een -2, -3 of -4. We vinden tenslotte dat de verschillen tussen mannen en vrouwen bij iedere vraag terugkomen en daardoor te corrigeren zijn. De vignetmethode, die met concrete waarden werkt, is veel minder gevoelig voor interpretatieverschillen en is daarom een meerwaarde voor onderzoek dat zich richt op het meten van verschillen tussen groepen.

Hoofdstuk 4 gaat in op de vraag of de voorkeuren van studenten voor kwaliteitsaspecten ook terug te vinden zijn in hun studiekeuze. Onderzocht wordt of mbo-studenten scholen kiezen met een hoge studenttevredenheid en in hoeverre afstand en het diplomarendement van mbo-opleidingen van invloed zijn op de kans op instroom in een school. Als studenten kiezen voor kwaliteit zou dat scholen extra kunnen stimuleren hun kwaliteit te verhogen om zo studenten en de bijbehorende financiering te krijgen. Uit de resultaten blijkt dat zestig procent van de studenten de dichtstbijzijnde school kiest en twintig procent de op-een-na dichtstbijzijnde school. Naast een korte reisafstand hebben studenten ook voorkeur voor scholen met een hogere studenttevredenheid. De drie studierichtingen die we hebben onderzocht laten verschillende resultaten zien: studenten van bouw en sociaal pedagogisch werk zijn bereid verder te reizen voor een opleiding van hun keuze en kiezen vaker een opleiding met een hogere tevredenheid dan studenten van administratie. Diplomarendement geeft een ander beeld: studenten van sociaal pedagogisch werk en bouw kiezen vaker voor een opleiding met een lager diplomarendement dan met een hoger diplomarendement. Dit wijst er op dat er íets moet zijn dat studenten waarderen in opleidingen met een lager rendement. Het is belangrijk te weten wat dat is; als het gaat om iets wat te maken heeft met onderwijskwaliteit, kan de overheid, door opleidingen met een hoog diplomarendement te belonen, een ander aspect van kwaliteit in de weg zitten. De conclusie van dit hoofdstuk is tweeledig: schoolkeuze heeft potentie om scholen te stimuleren hun kwaliteit te vergroten als het gaat om studenttevredenheid, maar niet als het gaat om diplomarendement. Daarnaast wijzen onze resultaten op de mogelijkheid dat studenten in bepaalde branches bewuster kiezen voor kwaliteit en dat de stimulerende werking van schoolkeuze daarom voor sommige branches groter is dan voor andere.

Hoofdstuk 5 laat zien hoe de overheid met haar onderwijsbeleid de kwaliteit van het beroepsonderwijs probeert te bevorderen. Dit beleid past goed in wat wetenschappers beschrijven als het New Public Management, een hervorming die de publieke sector van veel landen heeft beïnvloed. In Nederland heeft het New Public Management twee belangrijke gevolgen gehad voor het onderwijs: een minder voorschrijvende overheid en een focus op de output van scholen. Gekeken wordt of deze lijn terug te zien is in het overheidsbeleid aangaande het beroepsonderwijs en of de overheid van deze lijn afwijkt als er meningsverschillen zijn met de betrokkenen in het onderwijsveld. Diverse beleidsdocumenten, in de periode 2000-2010, laten inderdaad een focus zien op de output van het beroepsonderwijs: voortijdig schoolverlaten neemt een groot deel van de uitgaven in beslag, de examinering is een hoofdonderwerp en de overheid ontwikkelt nieuwe outputmaten zoals taal- en rekenstandaarden. Daarnaast is er aandacht voor het zelfbestuur van scholen en intervenieert de Inspectie van het Onderwijs vooral in scholen die risico’s hebben in hun output of wiens kwaliteitszorgsystemen niet naar behoren functioneren. Er zijn echter ook inconsistenties. De overheid introduceert beleidsprogramma’s en wettelijke vereisten die het onderwijsproces van scholen raken, zonder daarbij rekening te houden met de output van scholen. Ook zet de overheid in op onderwerpen waar de scholen zelf al veel waarde aan hechten en waar overheidsbeleid wellicht niet nodig is. De overheid zou met beleid dat consistenter is en meer afgestemd op de waarden van scholen, effectiever bij zou kunnen dragen aan de kwaliteit van het beroepsonderwijs.

In hoofdstuk 6 wordt besproken welke mogelijkheden de overheid heeft om het inzicht in de waarden van belanghebbenden in te zetten voor de kwaliteit van het beroepsonderwijs. Een eerste mogelijkheid is het verbreden van de definitie van kwaliteit. Als belanghebbenden een bepaald aspect van het onderwijs heel hoog waarderen, maar dit aspect maakt geen onderdeel uit van het huidige kwaliteitsbeleid, kan dit leiden tot reflectie bij de overheid. Is het nodig de definitie van kwaliteit uit te breiden op dit punt of heeft het aspect op een andere manier al een plek in de regulering van het beroepsonderwijs? Een tweede mogelijkheid is dat de overheid gericht aandacht besteedt aan die aspecten waarbij haar belangen niet overeenkomen met die van de overheid. Weerstand uit het onderwijsveld kan de effectiviteit van beleid van de overheid immers in de weg staan. Een derde mogelijkheid is dat de overheid de betrokkenen in het onderwijsveld aan zet laat en zelf een stapje terug doet. De vignetstudie heeft laten zien dat er ook kwaliteitsaspecten zijn die door alle betrokkenen hoog gewaardeerd worden. De overheid zou op deze onderwerpen ruimte aan het onderwijsveld kunnen geven om de onderwijspraktijk zelf in te richten en te reguleren.




Contactinformatie

Tongersestraat 6
6211 LM Maastricht
Telefoon: +31 43 388 36 20 

Stuur ons een email

Nieuwsbrief

Wil je op de hoogte gehouden worden van onze ontwikkelingen? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief.

Inschrijven

Social

Volg ons op social media.