Bijeenkomst verkenning project Passend Onderwijs
Bijeenkomst verkenning Werkplaats Passend Onderwijs - Donderdag 15 september 2016
Op donderdag 15 september heeft de derde bijeenkomst van het werkplaatsproject Passend Onderwijs plaatsgevonden. Het doel van zulke werkbijeenkomsten is dat cijfers, beleid en praktijkervaringen elkaar steunen en versterken.
In deze derde bijeenkomst hebben we gekeken naar leerlingstromen en (h)erkende zorgbehoeften. Ook hebben we gezamenlijk een werkprogramma opgesteld.
Verkenning leerlingstromen
Joyce Gubbels heeft aan de hand van cijfers van de Inspectie van het Onderwijs in kaart gebracht of leerlingen die in 2012 een LGF-indicatie hadden in 2015 regulier of speciaal onderwijs volgen. Een vergelijking van landelijke en Limburgse gegevens laat zien dat er relatief weinig Cluster-2 leerlingen onderwijs volgen in Limburg (zie figuur 1). Waarschijnlijk komt dit door het geringe aantal scholen voor Cluster-2 leerlingen in Limburg.
De gegevens laten daarnaast zien dat er in Limburg relatief veel leerlingen uit de registratiedata ‘verdwijnen’. Deelnemers herkennen dit beeld en geven aan dat dit mogelijk komt door de ‘vlucht naar Vlaanderen’.
Verkenning van de relatie tussen schoolkenmerken en (h)erkende zorgbehoeften
Karien Coppens heeft op basis van cijfers van de OnderwijsMonitor Limburg gekeken welke ondersteuningsbehoefte leerkrachten (h)erkennen in groep 8. Groep-8 leerkrachten zijn gevraagd om per leerling aan te geven of deze a) basisondersteuning (niveau 1/2) ontvangt, zoals verlengde instructie en extra oefening of begeleiding bij dyslexie of kortdurende remedial teaching of b) extra ondersteuning (niveau 3/4), waarvoor een ontwikkelingsperspectief (OPP) is opgesteld.
Hoewel deze vraag misschien niet juist gedefinieerd/geformuleerd is, laat Figuur 2 zien dat er hoe dan ook grote verschillen zijn tussen scholen. Bij veel scholen geeft de leerkracht aan dat er geen of slechts een klein percentage leerlingen in de klas basisondersteuning nodig heeft, maar er zijn ook scholen waarvan de leerkracht aangeeft dat 100% van de leerlingen basisondersteuning behoeft. Hetzelfde geldt voor extra ondersteuning.
Figuur 2: Aantal scholen dat aangeeft dat een bepaald percentage van de leerlingen in de klas a) basisondersteuning danwel b) extra ondersteuning nodig heeft.
We hebben vervolgens gekeken of deze verschillen samenhangen met bepaalde factoren zoals de achtergrond van kinderen in de klas (thuistaal, opleiding ouders, aantal scheidingen) en met omgevingsfactoren (impulsgebeid, percentage uitkeringen, gemiddeld besteedbaar inkomen). Uit de analyses komen geen specfieke factoren naar voren te die samen lijken te hangen met het aantal (h)erkende leerlingen met ondersteuningsbehoefte. Het lijkt eerder een verhaal van meerdere factoren die op een complexe manier met elkaar samenhangen. Daarnaast lijkt de belevingscomponent oftewel de perceptie en beleving van scholen en leerkachten over leerlingen met een ondersteuningsbehoefte erg belangrijk. Waardoor ook de vraag naar boven komt: Komen de juiste kinderen in aanmerking voor basis- en extra ondersteuning?
Werkprogramma
Op basis van het gevoerde gesprek tijdens de werkplaatsbijeenkomst en de vragen en wensen die naar voren zijn gekomen, zijn een aantal werkafspraken gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn:
- Onderzoekers vanuit de UM en vertegenwoordigers van de samenwerkingsverbanden gaan samen kijken naar gegevens van de samenwerkingsverbanden.
- Voor de diverse regio’s worden de leerlingstromen van LGF-leerlingen van 2012 naar 2015 in kaart gebracht en gedeeld met deelnemers uit de verschillende regio’s.
- Aan de hand van gegevens van de Inspectie van het Onderwijs zal in kaart worden gebracht waar leerlingen zich op 13- en 14-jarige leeftijd bevinden (PO of VO), hoe dit verschilt voor de verschillende regio’s en welk effect dit heeft op de langere termijn.
Een volgende bijeenkomst zal plaatsvinden in december. We gaan dan na hoe de verschillende punten uit het werkprogramma zijn ingevuld.