Crèche en ontwikkeling
Auteur: Corrie Urlings • Vakgebied: psychologie en economie
Is het schadelijk voor kinderen om naar de crèche te gaan?
Wat doet dat nou met een kind, de hele dag naar de créche gaan? Dat de ontwikkeling van een kind erg complex is door een samenspel van genen en de omgeving staat buiten kijf. Hoe de créche dan precies in dit plaatje past is daarom ook geen eenvoudige vraag.
Interpretatie > De vraag werd geïnterpreteerd vanuit een psychologisch denkkader waarbij negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen zich op allerlei vlakken kan uiten, zoals gedragsmatig, cognitief en sociaal-emotioneel.
Onderzoek heeft aangetoond dat de omgeving waarin kinderen opgroeien een invloed heeft op de structuur van de hersenen van jonge kinderen. Door dergelijke bevindingen zijn velen zich gaan verdiepen in manieren hoe negatieve invloeden op de jonge ontwikkeling voorkomen kunnen worden, denk bijvoorbeeld aan voedingsadviezen of het benadrukken van een veilige en gezonde omgeving, enzovoort (1). Het is daarom een logische vraag welke invloed kinderopvang kan hebben op de ontwikkeling van jonge kinderen, wetende dat zij zo gevoelig zijn voor invloeden van buitenaf. Meer zelfs, onderzoekers hebben zich diezelfde vraag al vaak gesteld.
Betreft korte termijn effecten laat onderzoek (2) zien dat naast een aantal positieve gevolgen van kinderopvang (sociale en cognitieve ontwikkeling), de scheiding van de ouders en de hele dag doorbrengen met een groep andere kinderen stress kan veroorzaken. Langdurige stress kan dan weer negatieve invloed hebben op de ontwikkeling, zelfs als de opvang van hoge kwaliteit is. Echter, veranderingen in stress hormoon levels is een complex proces en kan ook deels aan andere oorzaken toegeschreven worden, zoals slaappatronen (3,4). Betreft die scheiding met ouders bij kinderopvang is er ook een aantal studies verricht, voornamelijk in de jaren ’70 en ’80 in navolging van de ontwikkeling van de hechtingstheorie door Bowlby (5). Ook deze studies laten tegenstrijdige resultaten zien, wat de controverse rond kinderopvang enkel vergrootte (6).
Algemeen is er rond lange termijn effecten van kinderopvang een veelheid aan onderzoek verricht, met veelal inconsistente en tegenstrijdige bevindingen, op het vlak van gedragsmatige, cognitieve en sociaal-emotionele uitkomsten (7). Daarom is het eigenlijk niet heel interessant om een lijstje te maken van alle positieve en negatieve resultaten. Het is net wél interessant om uit te bekijken waarom het zo moeilijk is om deze vraag te beantwoorden. Ook hier is al uitgebreid over nagedacht (7).
Het eerste probleem bevindt zich al meteen op het conceptuele niveau; een concept zoals de kinderopvang verandert voortdurend. Denk bijvoorbeeld wat kinderopvang 20, 10 of zelfs 5 jaar geleden betekende in de maatschappij. Het tweede probleem is methodologisch van aard. Het is bijna onmogelijk en onethisch om oorzaak-gevolg verbanden toe te schrijven van de kinderopvang op de kinderontwikkeling, omdat je kinderen niet willekeurig kan toewijzen aan bepaalde locaties of soorten opvang. Verder zijn er ontzettend veel factoren die de ontwikkeling van een kind beïnvloeden en als onderzoeker moet je er dan een aantal kiezen om te meten. En als laatste puntje, wat is dan precies goede kinderopvang? Een derde moeilijkheid ligt in het maken van de verbinding tussen de gevonden resultaten in onderzoek en de daadwerkelijke impact op kinderen en de samenleving. Hoe vertaal je een gevonden relatie naar de dagdagelijkse praktijk? Bovendien kunnen de gevonden resultaten erg verschillen tussen kinderen, denk maar aan kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Zoals de auteur zegt: “1 maat past niet iedereen” (p.231).
Tot slot, ondanks het gebrek aan consistente bevindingen speelt de kinderopvang een belangrijke rol in beleidsprocessen. De balans vinden tussen positieve en negatieve resultaten in beleidsbeslissingen is een lastige taak; er is meestal niet één antwoord. Er kan geconcludeerd worden dat het onderzoek tot nu toe enkel de complexiteit benadrukt van de relatie tussen ervaringen en ontwikkeling. Het is daarom misschien gepaster om meerdere vragen te stellen over kinderopvang, in plaats van één grote vraag.
Men mag ook niet vergeten dat er ook een boel programma’s ontwikkeld zijn die specifiek bedoeld zijn om de ontwikkeling van kinderen met een ontwikkelingsachterstand te stimuleren in de kinderopvang - denk maar aan voor- en vroegschoolse educatie in Nederland (8). Maar ook de effectiviteit van dergelijke programma’s wereldwijd is tot nu toe beperkt aangetoond, net omwille van de bovenstaande moeilijkheden (9).