Kansenongelijkheid niet opgelost met eerherstel eindtoets
Auteur: Inge de Wolf • coördinerend inspecteur bij de Inspectie van het Onderwijs en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Maastricht
Kansenongelijkheid niet opgelost met eerherstel eindtoets
In april 2016 verscheen de Staat van het Onderwijs. De hoofdboodschap hieruit, oplopende kansenongelijkheid, sloeg in als een bom. Verschillen in niveau tussen leerlingen met laag opgeleide ouders en leerlingen met hoog opgeleide ouders nemen toe. Ons beeld van een egalitair onderwijssysteem met vooral veel kansen voor kansarme leerlingen blijkt niet langer houdbaar. Wekenlang berichtten de media over de gapende kloof tussen kansen van kinderen uit verschillende sociale milieus. Er werd naarstig gezocht naar oplossingen, naar mogelijkheden om het tij te keren.
Veel van de discussie richt zich op de advisering in groep 8 van de basisschool. Werkt de huidige adviespraktijk niet in het nadeel van leerlingen met laagopgeleide ouders? Moeten we de eindtoets niet in ere herstellen? Moeten we basisscholen verplichten tot heroverweging wanneer een leerling op de eindtoets beter presteert dan verwacht? Zelfs voormalig toetscritici sloten zich aan bij het pleidooi voor een betere onderbouwing van de adviezen, of hielden zich even stil.
Aanpassen van de adviespraktijk lijkt een goed idee, maar zal nooit voldoende zijn om de trend van oplopende ongelijkheid te keren, zoals ik hieronder zal laten zien.
Verschil in adviezen neemt al langer toe
De verschillen in schooladviezen tussen leerlingen met laag- en hoogopgeleide ouders nemen al langer toe. Dit terwijl de praktijk van advisering pas in 2015 veranderd is. Figuur 1 toont de trend in adviezen, uitgesplitst naar het opleidingsniveau van ouders (en bovendien gecorrigeerd voor de eindtoets zodat we geen appels met peren te vergelijken). Uit de figuur wordt duidelijk dat de verschillen sinds 2009 toenemen. Met name leerlingen met ouders met een academische opleiding krijgen steeds hogere adviezen, terwijl de adviezen van klasgenoten met lager opgeleide ouders dalen (let wel: ondanks eenzelfde eindtoetsscore!). De trend zet versterkt door in 2015, maar is nadrukkelijk niet beperkt tot 2015. Wanneer we terug gaan naar de oude adviespraktijk, die van voor 2015, is er nog steeds sprake van oplopende ongelijkheid in de adviezen.
Figuur 1. Afwijking in adviesniveau gegeven eindtoets, over tijd en uitgesplitst naar opleidingsniveau ouders (referentiegroep is mbo-4)
Opvallend is verder dat, vanaf mbo-2, ieder hoger opleidingsniveau van de ouders een hoger advies voor de leerling betekent. Voor leerlingen van ouders met alleen basisonderwijs, mbo-1 en mbo-2 zien we geen verschillen. Hun adviezen dalen licht maar blijven vergelijkbaar. Dit terwijl de leerlingfinanciering een duidelijk onderscheid maakt tussen ouders met een mbo-1- en ouders met een mbo-2-diploma (de eerste groep krijgt extra middelen, de tweede groep niet).
Ook ongelijkheid voor- en in basisschool
Ook voor de advisering in groep 8 zien we verschillen tussen leerlingen met lager en hoger opgeleide ouders (zelfs als we corrigeren voor IQ). Een deel van deze verschillen ontstaat bij voor- en vroegschoolse educatie (VVE), aldus de OECD in een advies dat vorige week uitkwam. Tijdens het basisonderwijs lopen deze verschillen op; in iedere groep worden ze groter. Dit resulteert in aanzienlijke verschillen in toetsscores aan het einde van de basisschool tussen leerlingen met lager en leerlingen met hoger opgeleide ouders.
Deze verschillen in eindtoetsscore zijn veelvuldig aangetoond, maar (nog) niet meegenomen in de Staat van het Onderwijs. Sterker nog, in de inspectieanalyses wordt gekeken naar ongelijkheid gegeven de scores op de eindtoets. De feitelijke verschillen tussen leerlingen met lager en hoger opgeleide ouders zijn dus groter. Of de ongelijkheid binnen het basisonderwijs de laatste jaren ook opgelopen is, weten we (nog) niet. Onderzoekers van de inspectie en de Universiteit Maastricht zijn bezig dit te onderzoeken (in de academischewerkplaats onderwijs).
Ook oplopende ongelijkheid na basisschooladvies
Een derde reden waarom adviesbeleid alleen niet dé oplossing voor de oplopende ongelijkheid is, is dat ongelijkheid ook na de basisschool nog verder oploopt. De inspectie heeft op drie plekken de ongelijkheid onderzocht en bij alle drie is er sprake van een oplopende trend.
Zo zitten leerlingen met hoger opgeleide ouders steeds vaker op een hoger niveau in het voortgezet onderwijs en stromen ze daar verder op. Voor leerlingen met lager opgeleide ouders zien we het omgekeerde; zij stromen vaker af. Ook verschillen leerlingen met lager en hoger opgeleide ouders sterker in keuze voor een vervolgopleiding. Leerlingen met lager opgeleide ouders gaan vaker naar het mbo, leerlingen met hoger opgeleide ouders vaker naar het hoger onderwijs. En juist deze keuzes beïnvloeden de kans om in te stromen in het hoger onderwijs.
Dit is duidelijk zichtbaar in figuur 2. Hierin staan de instroompercentages in het hoger onderwijs van alle havisten, vwo-ers en mbo-4-opgeleiden voor de afgelopen acht jaar. De percentages zijn apart weergegeven voor verschillende opleidingsniveaus van de ouders. Ook hier zien we de verschillen toenemen tussen studenten met lager en hoger opgeleide ouders. Hoe hoger het opleidingsniveau van je ouders, hoe hoger de kans dat je start in het hoger onderwijs. Met name bij havisten, vwo-ers en mbo-4-gediplomeerden waarvan de ouders een mbo-2-diploma of lager hebben, zijn de instroomkansen gedaald. In 2008 ging van deze groep 66 procent naar het hoger onderwijs, in 2015 nog maar 55 procent.
Figuur 2. Instroomkansen in hoger onderwijs, over tijd en naar opleidingsniveau ouders
Het moge duidelijk zijn dat oplopende ongelijkheid op verschillende plekken in het onderwijs pijnlijk zichtbaar is. En dat op alle drie de onderzochte plekken sprake is van een meerjarige trend, waarbij kansen oplopen naarmate het opleidingsniveau van de ouders hoger is. Deze oplopende ongelijkheid kan niet met een enkele beleidsmaatregel gestopt of teruggedraaid worden. Nader onderzoek is nodig om beter te begrijpen wat er precies aan de hand is. Zien we eenzelfde beeld bijvoorbeeld ook binnen het mbo en bij de aansluiting met de arbeidsmarkt? En laten we ons vooral niet rijk rekenen met een enkele oplossing!
[Bron: www.stukroodvlees.nl]